Opinie: Stelselherziening jacht en faunabeheer biedt kans voor natuurherstel
De Staatssecretaris Landbouw van de BBB wil grutto’s gaan fokken in stallen en meer vossen afschieten om de grutto te behouden. Tot veler verbazing was dit in de Volkskrant te lezen, niet in De Speld.
Op de achtergrond van de uitspraak van de Staatssecretaris voert de overheid op dit moment gesprekken met belanghebbenden (o.a. jagers, natuurbeschermers en boerenorganisaties) over nieuwe regelgeving rondom jacht en faunabeheer. De Nederlandse wetgeving strookt niet meer met de Europese Natuurherstelwet, die deze zomer is aangenomen door het Europese Parlement. Ook is de regelgeving ingewikkeld en onduidelijk over wie het waar voor het zeggen heeft. Zo worden sommige dieren landelijk beschermd, maar mogen ze in sommige provincies toch geschoten worden. Dat leidt tot kostbaar en tijdrovend juridisch getouwtrek.
Een voorbeeld van juridisch getouwtrek tussen overheid, boeren en burgers is de vraag of de vos in een weidevogelgebied nu wel of niet afgeschoten moet worden. Uitgangspunt is, dat de vos een beschermde diersoort is. Echter de vos is op de landelijke vrijstellingslijst geplaatst, omdat de vos schade zou veroorzaken. Dit betekent, dat de vos het hele jaar door overdag bejaagd mag worden. Om de weidevogels extra te beschermen, hebben een aantal provincies tevens een ontheffing verleend om de vos ook ’s nachts met behulp van kunstlicht te mogen schieten. Hierover is begrijpelijkerwijs weerstand. Want ecologen en natuurbeschermers en ook duurzame boeren stellen een andere vraag: “Is de vos wel de boosdoener waarvoor hij wordt gehouden? Is er voldoende deugdelijke onderbouwing om deze beschermde diersoort zo intensief te bejagen?”
Natuurlijk zal een vos, als hij de kans krijgt ook een ei of kuiken van een weidevogel verorberen. Het is echter nooit aangetoond, dat de vos, samen met andere predatoren, de oorzaak is van de landelijke achteruitgang van deze vogels. Een vos voedt zich toch hoofdzakelijk met muizen. De echte oorzaak van de achteruitgang is de verandering van het leefgebied van de weidevogels. Door de voor de hedendaagse landbouw gewenste verlaging van het waterpeil, de rijke bemesting en het intensieve maaibeheer zijn de weilanden nu minder geschikt voor weidevogels. Er is simpelweg maar weinig eten voor ze te vinden, geen overvloed aan insecten in het voorjaar voor de kuikens.
Dit veranderde landschap is echter wel geschikt voor andere diersoorten, zoals kraaien, ganzen, vossen, marters, enz. En bij een teruglopend aantal weidevogels en insecten, wordt de kans per gruttokuiken veel groter dat deze gegeten wordt.
Door nu de bij dit nieuwe landschap behorende vossen en kraaien te bejagen, omdat ze de laatste weidevogels bedreigen en daarnaast de bomen te kappen, omdat van daaruit roofvogels en kraaien uitkijk kunnen houden, houd je per saldo een volledig kaal en levenloos landschap over. Een landschap niet alleen zonder weidevogels, maar ook zonder andere diersoorten die zich hier eventueel wel thuis zouden voelen.
Aangezien dit een groot gedeelte van het oppervlakte van Nederland betreft, is dit een onwenselijke situatie. Onwenselijk voor de dieren die bij een agrarisch landschap horen, maar ook onwenselijk voor de mensen, die in deze omgeving wonen en recreëren. En uiteindelijk is de uitgeklede bodem waar steeds minder leeft, ook minder wenselijk voor de boer.
Nieuwe wet- en regelgeving hoort in dienst te staan van het nut van het algemeen. Het is daarom van uiterst belang nu de kans te grijpen en de stelselwijziging jacht en faunabeheer vanuit deze invalshoek te herzien.
Als we denken aan faunabeheer, dan moeten we in de eerste plaats denken aan het scheppen van voorwaarden waarin de fauna die we willen beheren, goed kan gedijen. Dat betekent dat we de leefomstandigheden voor de gewenste diersoorten moeten optimaliseren, dat we moeten werken aan het opbouwen van het voedselweb vanuit een gezonde bodem.
Daar waar de keuze valt op weidevogels, zullen de weilanden over grote oppervlakten voldoende vochtig moeten zijn, dit betekent waterpeil omhoog. Hierdoor kunnen weidevogels weer met hun snavel de grond doorboren, op zoek naar wormen en larven. De muis en vos blijven weg, want die houden niet van natte voeten. Bomen groeien er niet, aangezien die onvoldoende houvast vinden in de natte ondergrond. Tegelijk is het belangrijk om kruiden en klavers een kans te geven in het gras. Die kruiden trekken weer insecten aan, waar de weidevogelkuikens van leven. Op deze manier kan goed faunabeheer worden vorm gegeven, zonder dat er één geweer aan te pas hoeft te komen, of zonder dat er met vangkooien of stroomdraadjes gewerkt moet worden bij de “weidevogel hotspots”, om roofdieren weg te houden.
Goed faunabeheer moet los worden gezien van de jacht. De jacht hoort niet meer een integraal deel uit te maken van het faunabeheer, maar slechts in het uiterste geval te hulp geroepen worden. Bij de stelselherziening jacht en faunabeheer is het belangrijk dat deze hand in hand gaat met faunabescherming. Dat is goed voor de natuur en de biodiversiteit. Het is goed voor het lands- en provinciale bestuur, want er worden duidelijke keuzen gemaakt, wat helderheid schept en juridische procedures voorkomt. Tenslotte is het goed voor de Nederlandse bevolking, want die kan genieten van een fraai en gevarieerd landschap met echte belevingswaarde.
Dierenarts Jan van der Zee en melkveehouder Sjoerd Miedema, namens Platform Natuurlijke Veehouderij en Caring Farmers.