Successen en hobbels op de weg
Bij Caring Farmers zijn 270 boeren aangesloten, van groot en gangbaar tot kleinschalig en met lokale afzet, maar ze hebben één overeenkomst: ze willen een landbouwtransitie en zijn daar zelf vast mee aan de slag. Dat is vaak niet zo makkelijk als het lijkt, gaat niet zonder tegenslag en hulp komt soms uit onverwachte hoek. Hieronder het verhaal van Peter Harry en Eline, gangbare akkerbouwers in Groningen. Ze worden in hun transitie bijgestaan door Caring Ketenpartner CO2L Farming en deze hulp wordt mogelijk gemaakt door Caring NGO Urgenda. Lees hun verhaal en oproep: waarom verdwijnen zoveel subsidies bij projectorganisaties en niet bij de transitie-adviseur of nog beter: bij de pionierende boer?
Boerderij Kloosterplaats in Muntendam, Peter Harry Mulder, 70ha Gangbare akkerbouw op overgangsgrond (van zand/dalgrond naar klei), Bouwplan: 9ha meerjarige akkerranden ANLb, 50% zetmeelaardappelen, 11% bieten, 39% graan
Verschuivende focus
Toen wij zo’n jaar of tien geleden begonnen met ‘verduurzamen’ was onze aandacht eigenlijk vooral gericht op biodiversiteitsherstel. We wilden niet ook nog de laatste patrijzen en veldleeuweriken kwijt. We startten dus vooral met projecten rondom de boerderij, om samen met een flinke groep vrijwilligers het landschap aantrekkelijker te maken. We legden een aantal grote en veel kleine landschapselementen aan, sloten convenanten met de gemeente zodat we o.a. zelf de veldwegbermen ecologisch kunnen beheren. Na een aantal jaren verschoof de focus naar de bedrijfsvoering: hoe kunnen we (gangbaar) boeren met behulp van natuurlijke processen in plaats van daar tegenin werkend. Mét natuurlijk een gezonde financiele bedrijfsvoering.
In theorie simpel
Overstappen van gangbare akkerbouw naar regeneratieve (of natuurinclusieve) klinkt vrij simpel. Minder gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest (‘chemie’), bodemleven herstellen, weerbaarder gewassen die minder vatbaar zijn voor plagen; de doelen zijn helder. Maar collega-akkerbouwers weten wel dat het nogal een waagstuk is. Het klinkt leuk: van controlemodel naar adaptief model; de veiligheid en zekerheid van controle door gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest loslaten en vertrouwen op de natuurlijke processen. DIE ER NAUWELIJKS LIJKEN TE ZIJN in het begin. En al hadden we ook niet verwacht dat het van een leien dakje zou gaan, het bleek echt reuze spannend.
Stap voor stap
Eerst maar eens proberen insecticidenvrij te telen. Afgezien van incidenteel Coragen tegen coloradokevers lukte dat met reeds 9 jaar goed. Hierbij hadden we duidelijk profijt van al die landschappelijke maatregelen die we al hadden genomen én van de akkerranden. Oppervlakkige grondbewerking in plaats van ploegen. Mycorrhiza toevoegen. Groenbemestermengsels de winter over laten staan. Minder kunstmest. Drijfmest vervangen door ruige stalmest. Strokenteelt. Steeds weer stappen zetten om bodemleven te ontzien en te stimuleren; om de weerbaarheid van gewassen te verhogen; om de structuur van de bodem te verbeteren.
Successen
Heel veel ging goed. De gewassen deden het over het algemeen goed. Bodemstructuur en bodemleven verbeterden zichtbaar en meetbaar. De lichtere bodembewerking is tijd- en brandstofwinst. De laatste jaren lijkt er in aardappelen en bieten een toenemende weerbaarheid tegen (zwakte-) schimmels aan het eind van het seizoen, resulterend in verminderde inzet van (specifieke) schimmelbestrijders. De trend in graan is naar slechts eenmaal een schimmelbestrijding. Hiermee nam het aantal milieubelastingspunten flink af, vooral door het weglaten van mancozeb in de aardappelteelt (2020) waarmee de milieubelasting daalde naar het niveau van het extensieve graangewas.
We kunnen het niet meten, maar we verwachten dat de bodem voedingsstoffen beter vasthoudt en dat er minder uitspoelt. En we verwachten dat het organisch stofgehalte is toegenomen. Koolstofopslag dus. Met 9 seizoenen zonder insecticiden tegen bladluis, betekent dat de natuurlijke weerbaarheid voldoende is toegenomen, waarvan vooral bodemleven en akkernatuur profiteert.
Qua ‘natuurwinst’ (mbt.bodem/omgeving) zijn opmerkelijk de vondst op onze akkers van hoge aantallen Glanspriemkevers, een soort die ‘de hoogste presentie in extensief cultuurland bereikt’. Daarnaast de toegenomen broedgevallen van de patrijs, roodborsttapuit, geelgors en grasmus. Én een broedgeval van de grauwe klauwier, ook wel ‘de ambassadeur voor natuurherstel’ genoemd.
Hobbels in de weg
Maar er waren (en zijn) ook hobbels in de weg. De overstap naar ruige stalmest brengt heel eigen vraagstukken met zich mee. Niet alleen de kosten en de verkrijgbaarheid vragen aandacht, ook krijg je een aantal jaren waarin de gewassen extra bijbemest moeten worden. Dat wil je liever niet doen met kunstmest die scherp is voor het bodemleven, maar met organische meststoffen, korrels of vloeibaar. De factor waarmee je volgens de leveranciers de werking van de stikstof in hun product kunt vermenigvuldigen, lijkt niet helemaal te kloppen, dus lijkt er een hogere stikstof bemesting nodig. Het onkruid muur tierde door stikstofgebrek (en aaltjesaantasting) welig in de te vroeg afstervende aardappels tegen het eind van het seizoen. Speelt ook het later vrijkomen van stikstof uit de stalmest (voorjaarsbemesting)? Hoe dan ook, muur is erg lastig bij het rooien van de aardappels en onwenselijk bij het inzaaien van het volggewas wintertarwe. Hopelijk is het een probleem van voorbijgaande aard.
Op een zanderig perceel hebben we al een aantal jaar een probleem met vrijlevende alen. Met het verhogen van de bodembiologie (via saprofage alen, nuttige schimmels en bacteriën), willen we inzet van nematicide voorkomen. Ondanks de aandacht voor geschikte groenbemesters (geen waardplanten) en ondanks het gebruik van mycorrhiza, chitine zijn we dat probleem nog niet de baas.
Nog meer vragen
We zaten met nog meer vragen. De leveranciers van biostimulanten en organische meststoffen hebben onvoldoende antwoorden en bieden onvoldoende duidelijkheid; onderzoek op proefboerderijen ontbreekt. Het is overduidelijk dat er geen vast stappenplan is voor deze transitie. Elk bedrijf is anders. Dus wat moet je verwachten? Doen we het wel goed?
Eén heel belangrijke stap kunnen we immers niet zetten: wezenlijke bouwplanverruiming. We zitten behoorlijk vast aan de zetmeelaardappelteelt van 1 op 2. Er is geen ander gewas, passend in ons veenkoloniale bouwplan, met een vergelijkbaar saldo.
Onafhankelijk advies en sparring partner
Wat we nodig hebben is onafhankelijk advies en een sparring partner met ervaring. En dat is precies wat we krijgen in het project CO2lfarming. (Spreek uit cool farming.) Urgenda maakte onze deelname hieraan mogelijk. De adviseur helpt met realistische, haalbare jaarplanning én meerjarenplanning. Hij houdt gedurende het jaar een vinger aan de pols, door de gewassen op zicht goed in de gaten te houden, maar ook door middel van onder andere bladsap-analyses.
Maar het aller-belangrijkste is die ene randvoorwaarde die het project Co2lfarming stelt: hij is onafhankelijk. Kom daar maar eens om in de landbouw. Elke andere erfbetreder komt primair om je iets te verkopen waarbij zijn advies hoofdzakelijk is gebaseerd op onderzoeksresultaten van proeven op proefboerderijen gefinancierd door de grote chemie-concerns. Die concerns houden daarmee voor hun eigenbelang het controle-model in stand.
Vreemd
Het is vreemd dat de boeren die de kastanjes uit het vuur halen, die pionieren en die de weg proberen te vinden, niet beter gefaciliteerd worden door de maatschappij. Het is toch een collectief, maatschappelijk belang om de landbouw te verduurzamen. Biodiversiteitsherstel, leefbaar landschap, gezond voedsel, de belangen van toekomstige generaties boeren en burgers: dat gaat niet alleen boeren aan, toch? Dan zou het ook niet alleen inspanning van boeren moeten vergen om in die thema’s doelen te halen. Boeren zouden omarmd, ondersteund en gefaciliteerd moeten worden. In ons aller belang.
Overheidsgeld naar projectorganisaties
Er is dan ook aardig wat overheidsgeld beschikbaar voor de landbouwtransitie. Helaas komt dat niet op de boerenerven terecht. Andere spelers in het veld tuigen allerlei projecten op waar boeren aan mee kunnen doen. Maar ook hier is het weer hetzelfde liedje: het geld blijft hangen in de projectorganisatie. Boeren experimenteren voor eigen kosten en risico’s, zij leveren de vrijwilligersuren (in-kind contribution) die nodig zijn voor de projectsubsidies. En zij leveren gegevens aan de projectmanagers die daar vervolgens rapporten mee schrijven. Natuurlijk hebben de boeren baat bij de ervaringen en uitkomsten. Maar zou het niet logischer zijn als iets van de projectgelden besteed zou worden aan hun extra kosten en uren?
Net als het voor iedereen duidelijk is dat de grote industrie alleen snel kan verduurzamen als hun concurrentiepositie gewaarborgd is, kunnen boeren alleen verduurzamen (innoveren) als zij hun bedrijfsvoering financieel gezond kunnen houden gedurende dat proces. In tegenstelling tot grote industriële bedrijven hebben zij geen ruime innovatie- en onderzoeksbudgetten. Het zou dus al veel schelen als boeren vrije toegang kregen tot onafhankelijk advies en kennis. Een project als CO2lfarming zou uit collectieve middelen moeten worden betaald.
———————————————-
CO2lfarming
Project CO2lfarming biedt boeren die hun bedrijfsvoering natuurinclusief of regeneratief willen maken, de kennis die zij nodig hebben. De boer geeft aan wat zijn wensen en doelen zijn. De boer bepaalt het tempo, de mate van inspanning en de grenzen van zijn financiële mogelijkheden. Samen met de onafhankelijk adviseur maakt hij een haalbaar (meerjaren)plan. De adviseur levert kennis over regeneratieve landbouw uit een multidisciplinaire pool van advsieurs. Hij/Zij adviseert de boer over de praktische toepassingen en werkwijzes. En hij houdt vinger aan de pols, komt kijken om ontwikkelingen in de praktijk te beoordelen en bij te sturen wanneer nodig. Hij/Zij is sparring partner voor zowel acute problemen als langeretermijnverwachtingen en -plannen.
Stichting Urgenda stimuleert en ondersteunt Co2lFarming.
Volg Peter Harry op twitter.
——————————————